woensdag 20 april 2011
Vissen
Ik houd niet van vissen. Eenmaal heb ik de gelegenheid gehad om enige viservaring op te doen. Dat was toen ik in Utrecht bij een hospita in huis woonde wier man een ervaren sportvisser was. Mijn eerste ervaring was op een koude zomerochtend ,om vier uur op en een kwartier later met de fiets naar het kanaal. Het was kil, miezerig weer en mijn begeleider zei niets. Helemaal niets en ik had hem zoveel willen vragen, tijdens zo’n gezellig vis verdrijf. Het enige positieve op die vroege wat mistige ochtend was een heupfles cognac die mijn vader mij had meegegeven. Ik werd er nogal spraakzaam van, maar mijn coach maande mij om stil te zijn. Waarschijnlijk zou mijn uitgelaten stemgeluid de vissen afschrikken. Ik heb die ochtend niets gevangen en wilde ook niets vangen toen ik zag wat mijn leermeester met zo’n gevangen vis ging doen. Het haakje uit zijn bekje halen en dan weer het kanaal ingooien, wat een werkverschaffing. Ik zag dit niet als sport en helemaal niet als een prettige vrijetijdsbesteding. Toen ik rond tien uur weer thuis kwam, ben ik na het ontbijt nog enkele uren gaan slapen.
Wat schetste mijn verbazing dat ik kort hierna een prachtige visdroom kreeg. Een van mijn meest lucide droomervaringen. Vissen in een kreekje in een groen geverfde roeiboot, ’s ochtends vroeg op een zwoele zomerochtend. Alleen het geluid van vogels en eenden om mij heen en het water dat zachtjes klotsende bewegingen tegen de boot maakte. Ik voelde me als in het paradijs en had een klein bamboe hengeltje in mijn hand met een uiterst dunne nylon draad eraan en staarde naar een gele dobber in de vorm van een klein geel eendje. De kleuren van de bloeiende waterlelies, de libellen en waterscheerders alles maakte het tot een echt natuurfeest. Wat is vissen toch prachtig. Alleen op het water zijn en rustig de gedachten laten passeren welke in mijn hoofd werden uitgezocht. Prettige gevoelens van tevredenheid, rust en eerbied voor de aardse natuur deden me genieten als vrijwel nooit tevoren. Waarom viste ik niet vaker op deze wonderschone plek tussen het riet en ver weg van de lawaaierige omgeving van het dagelijkse? Ja, ik hield toch niet van vissen. Maar de visser in mij werd sterker en sterker door een onbewuste herinnering aan een bestaan in het verleden. Aan een tijd van jagen, stropen en vissen, worstelend om het dagelijkse bestaan. Er stak een wind op en de eerste wolken dreven voor de zon. Ik keek naar het eendje en tot mijn verbazing werd hij groter en groter en begon aan mijn hengel te trekken. De eend veranderde in een zwaan en kort erna twee zwanen die mijn boot met zich meetrokken. Ik voelde me net Lohengrin en de muziek van Wagner speelde harder en harder om de aanwakkerende wind te domineren. De zwanen wilde opvliegen maar de roeiboot was te zwaar. Als een speedboot gleden we over het water en verjaagde druppels spatte in mijn gelaat en de wind waaide door mijn haren en langs mijn baard. Een verrassende waterval gaf me een zwevend gevoel. De snelheid transformeerde mijn aanwezigheid in de hoedanigheid van een Romeinse wagenmenner, die weer week voor een middeleeuwse graal ridder toen mijn hengel veranderde in een immens zwaard. Ik was op een of andere wijze uit de boot op een paard terecht gekomen en galoppeerde nu tussen andere paarden in.
Het ging regenen, hard regenen en groter en dieper wordende plassen werden de hindernissen van deze steeplechase . Ik kwam met een salto in het water terecht. Inktzwart water gelijk een plas olie. Een stuk verderop lag mijn boot gehuld in een nevel van mysterieuze moerasgassen. Mijn benen voelden zwaar in het lauwe water en ik zwom als een hond naar mijn herkende vis attribuut toe. Hees me met mijn laatste kracht naar binnen en dacht: vissen is toch niet mijn ding.
J.J.v.Verre.
vrijdag 1 april 2011
Het trapgat.
Het denken was gedoemd om te verdwijnen in het helse licht. Mijn ogen sluiten deed het beeld niet verdwijnen. Met geopende ogen was het niet mogelijk om waar te nemen. Was dit nu de werkelijkheid van het inferno of het begin van een energetische versmelting met de ziel van het universum? Ik deed voorzichtig nog een klein stapje naar voren, maar de kracht van het licht duwde mij terug op de bewegende houten loopbrug. Ik voelde dat het mysterie zich zou ontvouwen indien het me lukte om verder te lopen. Vooruit tot het einde van de schommelende trap, welke was gemarkeerd door twee donkere paaltjes. Deze paaltjes begrensden het einde van de aardse zekerheid, boven het ravijn van de onbekende energieën. Een zwart gat van opgeslorpte fotonen of een broedplaats van nieuwe materie, weggeslingerd uit de moederschoot van het zijn. Ik sloot mijn ogen nog krachtiger, maar bleef alles op dezelfde wijze waarnemen. Ik begon enigszins aan de intensiteit van het licht te wennen, toen het geleidelijk aan wat rustiger werd in mijn perceptie van die waanzinnige beelden van blauw, paars en ultraviolet gekleurde energieën. Ik liep een paar stappen vooruit maar nu was het niet alleen het licht, maar ook de warmte en de trilling van de brug onder mijn voeten , die mij weer tot stilstand maande. Ik wilde en zou naar die twee paaltjes toe en ontbeerde nu een goede zonnebril en de moed om verder te gaan naar het einde van de wereld. De brug begon steeds heftiger te schudden en ik moest me aan de kabels vasthouden om niet te vallen. De kabels sloegen tegen mijn handen aan en het hout onder mijn voeten kraakte.
Waarom wilde ik verder gaan op dit pad, dat misschien naar het einde van mijn bestaan liep. Mijn rationele denken werd geblokkeerd en mijn intuïtie nam die rol over en dreef mij naar voren. Nog enkele stappen was ik verwijderd van de twee paaltjes. De drang van een ongekende nieuwsgierigheid werd steeds sterker, zodat de angst voor het onbekende mij niet meer kon weerhouden. Met trillende handen pakte ik een van de paaltjes beet. De trap was aan het einde nauwer en ruste op niets en hing aan niets. Hij zweefde als het ware in de lucht. Ook de trap was tot rust gekomen en trilde niet meer. Ik keek naar beneden maar zag niets. Toen opende ik een van mijn ogen en keek door het trapgat.
Ik zag het meest wonderlijke beeld dat ik ooit had aanschouwd. Het was het begin van de mensheid, het begin van mijn mens-zijn, het begin van het begin, zoals je altijd al hebt geweten dat het er zo zou uitzien, als je het zou kunnen zien. Alles was nu duidelijk geworden. Dit was nu de werkelijkheid zoals ik die nog nooit had gezien. De werkelijkheid die ik niet kan beschrijven.
J.J.v.Verre.
Abonneren op:
Posts (Atom)