---------------------------------Ontwerp: martijnkessler.nl
Het was een reclamecampagne van een Italiaanse firma die met een geofictieve kaart van een imaginair landschap, de rivieren, beken, meren en bergen in verband brachten met het proces van atheroscerose. Bij het zien van deze grappige afbeelding werd mijn fantasie geprikkeld en begon het denkbeeldige sprookjesland te leven.
Het was nog vroeg in de ochtend en de zon was nog niet boven de bergtoppen zichtbaar. In de stad Westenburg was alles nog rustig, behoudens een vroeg kraaiende haan, die de avond tevoren van zijn hennetje verstoken was gebleven. De lucht was kil, de hemel nog ongekleurd en boven het meer waren flarden mist zichtbaar. Ik keek uit het kleine raam en bemerkte dat er een slaapmuts op mijn hoofd zat. Het gevoel van schaatsen in een koude winter trok aan mij voorbij,maar dat was toch vreemd op een vroege zomerochtend. Het feit dat mijn hoofddeksel een slaapmuts moest zijn en geen ijsmuts drong pas langzaam tot mij door. Wie keek er nu eigenlijk uit het raam? Was ik dat zelf, of was het een scene uit een sprookjesfilm of een blik uit een ver verleden? De zintuiglijke waarneming uit het raam was echter zo echt en de ingeademde lucht zo zuiver, dat dit geen droom kon zijn. Deze lucide waarneming was echter dan de werkelijkheid en de plaats waar ik me bevond, was het middelpunt van deze wereld. Een wereld die ik niet kende,maar wel vertrouwd overkwam. De lucht werd lichter en even later drongen de eerste zonnestralen over de bergkammen, mijn kamertje binnen. Ik bemerkte nu voor het eerst hoe de ruimte waarin ik had geslapen, eruitzag. Kaal en zeer ouderwets ingericht. Ik schatte de stijl eind achttiende eeuw. De kleren welke verfomfaaid over een stoel waren gehangen deden me denken aan een poppenkastkostuum van de veldwachter. Was ik hier een gezagsdrager? Of was ik lid van een amateur toneelgroep? Het viel me nu pas op dat ik dacht in een andere taal. De taal van Zofil en de woorden die mijn hoofd spraken gleden voorzichtig over mijn lippen en gaven me het gevoel een vrouw te kussen wier mond met lijm was ingesmeerd. Wat een onuitspreekbare brei van woorden, ik begreep de taal wel, maar kon de woorden niet verstaan. Ik wilde me gaan wassen, maar nergens was een kraan te bekennen. Dan eerst maar aankleden en later iets vinden om me op te frissen. De kleren stonken een uur in de wind, maar zaten me als gegoten. Een stem in mijn hoofd, welke ik nog niet eerder had gehoord, zei: dat is logisch, want het zijn jouw kleren. Ja, mijn kleren die ik nog nooit had gezien. Als laatste daad bij het aankleden, was het opzetten van een te zware helm. Ik zocht naar een spiegel, maar ook die was nergens te vinden. Op de grond lag nog een zwarte riem met een zilver kleurige gesp. Geen holster of wapenstok, misschien toch wel toneelkleding. Ik liep een smal trapje af en kwam in een kamer uit. Ongezellig, met een gewei en een soort van tapijt aan de muur. Op een tafeltje stond een grote houten tabaksdoos, met een zwarte pijp in een koperkleurige kom. Gek want ik rook toch niet. Wat me ook verbaasde was dat ik zo snel was gewend aan de toch wel bizarre omgeving. De deur in de kamer gaf toegang tot een lichtloos hok, dat als een soort van keukentje kon worden omschreven. Er lag een appel op een schaal en nam daar maar een hap van, het fruit leek mij hier onbespoten. Dit was een herkenbare, zoete smaak die toch als lekker kon worden omschreven. Daarna stapte ik door de buitendeur de straat op. Daar stonden drie mensen te wachten en wenkten me hun richting op. Twee mannen en een jonge vrouw. Toen kreeg ik een korte belevenis van herkenning. Niet dat ik de mensen herkende, maar ik wist wat er van mij verwacht werd. We zouden vanmorgen naar de Bergen des Doods gaan, opzoek naar Vitalis, de broer van Menarijne, de jonge vrouw in het gezelschap. Vitalis was twee weken geleden vertrokken. Met de boot via de Hartfalen rivier, langs de ACE dessert richting de Bergen des Doods. Hij zou na drie dagen weer thuiskomen, maar niemand wist wat er gebeurd was.
We stapten in een kleine boot en roeiden langs de verraderlijke Zofil Splitsing in de Hypertensie rivier naar de Hartvergroting, een klein eilandje waar we zouden vragen of er iemand Vitalius had gezien. Vitalis kenden de meeste inwoners in en rond Westenburg wel, vanwege zijn enorme lengte en euvele moed. Maar niemand had hem recent gezien of iets van hem gehoord. We voerden verder over de rivier tot aan de splitsing, waar de riviertjes Hartvergroting, Nierfalen en Oogproblemen bij elkaar traden. De Hartvergroting was bevaarbaar tot aan het Hartinfarct, een sterke vernauwing van de bedding, waar onze boot niet langs kon. We meerden aan en moesten aan land, om onze tocht per voet voort te zetten. Dichtbij stond een kleine boeren nederzetting en een bevriende boer stelde zijn paard en wagen beschikbaar voor onze expeditie. Tevens kregen we van zijn vrouw wat te eten en dat was hard nodig na die ene appel ’s ochtends vroeg. Er lagen strobalen op de vloer van de kar en daar konden we heerlijk op zitten. Mijn rug was pijnlijk vermoeid door de voorafgaande roeitocht. Ik deed mijn ogen heel eventjes dicht en toen ik ze weer openden, keek ik naar de artsenbezoekster van de firma Menarini, die me zojuist die wonderlijke kaart van het Rijk van Zofil had overhandigd.
J.J.v.Verre.
donderdag 25 november 2010
Abonneren op:
Posts (Atom)